Waarom wordt (in het hoofdstuk Beleid) niet beoordeeld hoe de procedure rond suïcidepreventie wordt toegepast in de praktijk?

Bij de beoordeling van de diverse aspecten rond het suïcidepreventiebeleid wil Zorginspectie aantoonbare elementen vinden in de procedures en schriftelijke afspraken die de voorziening hanteert. Daarbij wordt (in het hoofdstuk “beleid”) niet beschreven hoe de werking in de praktijk verloopt. Voor sommige elementen is daarnaast ook een praktijktoets voorzien, aan de hand van een beoordeling van dossiers van zorggebruikers.

Welke herhaalfrequentie wordt vooropgesteld voor het systematisch herbevragen van het suïciderisico bij de zorggebruikers?

De vraag die Zorginspectie stelt, is de volgende: "Zijn er schriftelijke afspraken omtrent het systematisch herbevragen van het suïciderisico bij de zorggebruikers?" Hierbij wordt niet (vanuit Zorginspectie of vanuit MDR) aangegeven welke systematiek of herhaalfrequentie men moet hanteren, enkel dat er een regelmatige herbevraging moet voorzien worden.

Waarom zijn er schriftelijke afspraken over follow-up-contacten nodig? Indien een behandeling is afgerond en de zorggebruiker ofwel naar huis is ofwel is doorverwezen naar een andere zorgverlener, waarom zou met die zorggebruikers opnieuw contact moeten worden opgenomen?

De Multi­­­disci­pli­naire richtlijn (MDR) voor de detectie en behandeling van suïcidaal gedrag van het Vlaams Expertisecentrum Suïcide­preven­tie (VLESP) geeft aan dat men moet omschrijven hoe de persoon zal opgevolgd worden na de behandeling. Zorginspectie heeft dat verder geconcretiseerd in de zin van dat follow-up-contacten nodig zijn bij suïcidale zorggebruikers die niet professioneel begeleid worden na het beëindigen van de behandeling. Bij zorggebruikers die door de voorziening verwezen worden naar vervolgzorg of voor wie de voorziening zelf gedurende een periode nazorg voorziet, zijn zulke extra contactnames inderdaad niet nodig.

We verwachten dat de schriftelijke afspraken de manier van handelen in deze verschillende situaties beschrijven.

Waarom wordt er, bij de vraag rond verhoogde risico-inschatting in dossiers van zorggebruikers (met vervolgens de vraag naar aantoonbare interventies), geen onderscheid gemaakt tussen dossiers met een laag, gemiddeld en hoog suïciderisico? Er zijn toch meer/andere interventies nodig naarmate het suïciderisico toeneemt?

De MDR geeft duidelijk aan dat er steeds een interventie nodig is bij de inschatting van een verhoogd initieel suïciderisico. Uiteraard kan er een verschil zijn in aantal en soort maatregelen die worden genomen. Indien men oordeelt dat geen enkele interventie nodig is, zou het ook zo moeten zijn dat er geen suïciderisico is.

Is er een referentiewaarde vastgelegd bij de weergave ‘gemiddeld / mediaan aantal dagen tussen de meest recente bevraging van suïcidale gedachten en gedrag en de datum van inspectie’?

In de MDR wordt gewezen op het belang van de evaluatie van het suïciderisico bij opname en van een regelmatige herevaluatie (in het bijzonder bij transfermomenten en bij ontslag), maar er wordt geen tijdsspanne vastgelegd.
Zorginspectie geeft hiermee informatie over deze tijdsduur, zonder verdere beoordeling ervan. Desgewenst kan de voorziening deze info gebruiken als input om verdere analyses uit te voeren en de eigen situatie in de tijd op te volgen.

In de afspraken die veel CGG hanteren, wordt vermeld dat er een herbevraging moet gebeuren binnen de 6 maanden. Waarom wordt deze aanpak niet goedgekeurd door Zorginspectie?

Bij cliënten met een verhoogd risico op suïcide vindt Zorginspectie een periode van 6 maanden voor herbevraging niet te verantwoorden. Bij dit punt werd in het inspectieverslag dan ook duidelijk vermeld dat de MDR verder geoperationaliseerd werd door Zorginspectie (als: herbevraging bij 1 van de 3 eerstvolgende face to face-contacten).

Waarom wordt bij de "bevraging van suïcidale gedachten en gedrag bij start van de begeleiding of opname" een andere termijn gehanteerd in Beschut Wonen en PVT?

In Beschut Wonen en PVT ligt de nadruk op herstelondersteunende begeleiding en zorg van gestabiliseerde zorggebruikers, meestal aansluitend op een behandeling in een andere voorziening. Daarom koos Zorginspectie bij de operationalisering van de "bevraging van suïcidale gedachten en gedrag bij de start van de begeleiding of opname" voor een periode van 1 maand.

Wat als een voorziening in haar reactie extra duiding geeft over haar werking (met de vraag om die elementen aan te vullen in het inspectieverslag)?

Het inspectieverslag geeft neutraal weer of het bevraagde item al dan niet aantoonbaar aanwezig is in de voorziening. We hebben er bewust voor gekozen om geen bijkomende duidingen en aanvullingen op te nemen in het verslag, ook omdat de verslagen dan zouden afwijken van elkaar, wat eenvormige voortgangsrapportage zou bemoeilijken.
De volledige reactienota wordt steeds bezorgd aan Zorg en Gezondheid, zodat zij daarmee rekening kunnen houden bij de opvolging van de inspectievaststellingen.

Waarom leiden bepaalde reacties van een voorziening niet tot aanpassing van een inspectieverslag?

Een inspectieverslag geeft een momentopname weer, een beeld van de realiteit op de dag van de inspectie. Die realiteit wordt dan ook behouden in het inspectieverslag, ook als sommige vaststellingen niet steeds of na enige tijd niet meer van toepassing zouden zijn.
Tijdens de inspectie zelf geeft de inspecteur waar aangewezen duiding bij (het waarom van) een inspectievaststelling, om eventuele latere vragen daarrond maximaal te vermijden.
Elke reactie van een voorziening wordt besproken door een groep van inspecteurs, waarna gezamenlijk wordt afgewogen om het verslag al dan niet aan te passen. Aangezien de MDR van het VLESP de inspectiebasis vormt, zijn de meeste beslissingen hiernaar terug te voeren; in een beperkt aantal gevallen maakte Zorginspectie een eigen operationalisering die ook in het inspectieverslag is weergegeven.
Bemerkingen over de resultaten van de dossiercontrole kunnen quasi nooit leiden tot aanpassing van het verslag: tijdens de inspectie zoekt de inspecteur samen met de gesprekspartner naar een antwoord op de vragen en wordt op het moment zelf de beoordeling teruggekoppeld aan de medewerker. Nadien is het onmogelijk (zeker van op afstand) om de situatie te herevalueren.